Hij staat daar; doorgaans stil, en wat geïsoleerd. Zodanig dat hij van de wind kan genieten, àls die er is. Als hij dan aan het genieten is en zijn wieken -al dan niet getooid met zeilen- met een indrukwekkende snelheid door de lucht klieven, pas dan is hij echt gelukkig. Hij straalt één en al enthousiasme uit en wenkt. Zoiets werkt aanstekelijk; voorbijgangers en fietsers worden dan evenzeer gelukkig; ze wijzen, roepen “hij draait”, vragen zich af “zou hij nog malen?”. Misschien gaan ze eens kijken of ze binnen kunnen, dan wel binnen durven.
Hij heeft zeer graag dat mensen binnenkomen; om niet alleen zijn buitenkant maar vooral ook om zijn binnenkant te laten bekijken. Hoe genereus, hoe zelfbewust! Hij verbergt niets. Oké, ‘de rijn*’ kun je niet zien, maar geef toe, vrijwel alles laat hij wel zien, waardoor je kunt begrijpen hoe hij werkt. Waar vind je nog zoiets? Hedendaagse toestellen laten hun binnenkant nooit zien, en zelfs wanneer ze dit zouden doen dan zouden we nog niet begrijpen hoe ze werken. Een windmolen is te verstaan, je ziet hoe hij werkt en hoe hij kreunt. Meteen komt de kijker tot het inzicht dat achter alles wat je ziet en wat beweegt een geniale eenvoud schuilgaat . Gevalideerd door oudere bezoekers die dan doorgaans zeggen: “ze waren vroeger toch ook slim hé, en dat alles met primitieve middelen.”
Daarenboven schaamt hij zich niet voor zijn leeftijd; integendeel, hij pronkt ermee. Hij heeft zijn geboortedatum (1847) op de buitenkant van de kap laten zetten zodat iedereen kan lezen of kan zien hoe oud en hoe stevig hij is.
Alhoewel, diep vanbinnen beseft hij dat hij niet zo stevig meer is. Zijn romp, die al zo lang blootstaat aan weer en wind, verbrokkelt stilaan. De zware balken die langs binnen in zijn romp steken om zodoende de zolders te dragen rotten aan de kop.
Toch treurt hij niet. Hij ken t zijn eigen verleden en weet dat ‘operaties’, ‘moderniseringen’ en ‘renovaties’ hem in het verleden vaak verlost hebben van pijn, achterstand en gebrekkigheid.
Let wel, naïef is hij helemaal niet, hij beseft goed hoe oud hij is en wat hem nog allemaal zou kunnen overkomen. Anderzijds, hij werd op jonge leeftijd van olieslagmolen omgebouwd naar korenmolen, hij overleefde twee wereldoorlogen, meerdere zware stormen, meerdere molenfeesten met hun molenprinsessen, vandalisme,ongedierte en zelfs beginnende molenaars, hij kan dus tegen een stoot.
Tijdens windstille dagen overloopt hij wel eens dat verleden, waarbij hij vooral stilstaat bij die vele jaren waar hij deed wat van hem werd verwacht; malen, malen en malen, dit onder begeleiding van De Molenaar. Ze kenden elkaar zo goed, vooral elkaars sterke en zwakke kanten. Toen René Rooman stierf , de laatste echte molenaar, werd hij depressief. Jarenlang stond hij troosteloos, werkeloos én werkloos naar dezelfde windrichting te staren. Toch beet hij door, behield zijn fierheid, hij plooide niet.
En toen en plots verschenen nieuwe molenaars. Hij kende ze niet maar liet hen evenzeer genereus binnen. Allicht hebben ze het niet altijd gedaan zoals René Rooman het deed. Zeker is dat die nieuwe molenaars hem graag zagen. Ze gingen voorzichtig om met hem, leerden zijn vermogen en zijn gevoeligheden kennen en er mee om te gaan. Ze waren er niet altijd, van november tot maart lieten ze hem alleen. Zowel de molenaars als de molen zelf keken uit naar april; het was langs beide kanten altijd een blij en weerzien.
(Theo Hullebroeck, molenaar 2008-2015)
* De rijn is een kruisvormig ijzer dat zich in het midden van de loper bevindt. De loper is de steen die draait waarbij de rijn nodig is om die steen aan te drijven en om hem lichtjes op te tillen of lichtjes te laten zakken, dit ten opzichte van de ligger, de steen die ligt en dus niet draait. Tussen loper en ligger wordt het graan gemalen.